Wachtlijsten voor jeugdzorg, groeiend gespecialiseerd onderwijs, steeds meer thuiszitters, haperend leerlingenvervoer en het bekende lerarentekort: het debat in de Tweede Kamer over passend en inclusief onderwijs op 29 mei ging over veel thema’s.
Wachtlijsten voor jeugdzorg, groeiend gespecialiseerd onderwijs, steeds meer thuiszitters, haperend leerlingenvervoer en het bekende lerarentekort: het debat in de Tweede Kamer over passend en inclusief onderwijs op 29 mei ging over veel thema’s.
Stuk voor stuk belangrijke onderwerpen, beamen De Bont en Van Triest. Maar door het inclusiedebat zo te versnipperen, werd het voor de zoveelste keer geen fundamenteel gesprek over het onderwijssysteem. “Het lijkt nu vooral te gaan over de afbouw van het speciaal onderwijs, terwijl we kinderen vanaf de kleuterleeftijd al van elkaar scheiden”, verwoordt De Bont, voorzitter college van bestuur van Biezonderwijs in Tilburg. “Laten we het dáár eens over hebben.”
Veel Kamerleden waren tijdens het debat op 29 mei kritisch over de ambitie voor inclusief onderwijs in 2035. Eerst maar eens de basis van passend onderwijs goed op orde brengen, was het pleidooi. Ingrediënten die zij daarvoor noemden: kleinere klassen, behoud van speciaal onderwijs voor leerlingen met een complexe ondersteuningsvraag en de expertise van het gespecialiseerd onderwijs inzetten voor passend onderwijs.
Dat moet toch als muziek in de oren klinken … “Zeker”, reageert Johan van Triest. Naast voorzitter college van bestuur van de Aloysius Stichting, is hij ook voorzitter van Sectorraad GO. Die spoorde de leden van de vaste Kamercommissie OCW in een brandbrief aan om gespecialiseerd onderwijs mogelijk te blijven houden voor specifieke groepen leerlingen. Die oproep werd gehoord, kijkend naar het debat.
Toch is Van Triest niet tevreden. “Ik denk dat echt niemand het een slecht idee vindt om alle kinderen en jongeren in hun eigen buurt samen naar dezelfde reguliere school te laten gaan”, legt hij uit. “Maar laten we onze ogen dan niet sluiten voor andere vormen van segregatie. Want hoe inclusief is die ‘gewone’ buurtschool dan eigenlijk?”
Wat te denken van de groeiende kloof tussen arm en rijk – die zich mede vertaalt in wie met wie in de wijk woont. Ga je als kind naar de buurtschool, dan kom je toch vooral kinderen tegen uit dezelfde sociaaleconomische klasse.
En ouders die daar niet toe behoren, registreren De Bont en Van Triest in hun eigen omgeving, schrijven hun kind maar al te vaak in bij die school buiten de wijk, met een ‘ander’ publiek en de ‘beste resultaten’.
“Ik ken wijken met basisscholen waar minder dan de helft van de kinderen uit omliggende buurten naartoe gaat”, illustreert De Bont. “Moeten we inclusiever onderwijs niet eens belangrijker maken dan de vrije schoolkeuze van ouders?”, reageert Van Triest.
Eenmaal in het voortgezet onderwijs, wordt het zeker niet beter. De grote boosdoener: de vroege selectie. Al riep de vorige onderwijsminister Robert Dijkgraaf – terecht – nog zo hard dat we praktisch leren en theoretisch leren gelijkwaardig moeten waarderen, veel ouders zien dat niet zo, merken de onderwijsbestuurders.
Hoe ‘hoger’ instromen in het voortgezet onderwijs, is nog steeds vaak: hoe beter. Met als gevolg dat een groep jongeren hoge prestatiedruk ervaart én is er een bloeiende industrie van schaduwonderwijs ontstaan met bijlessen en examentrainingen. “De instroom in het praktijkonderwijs daalt. En het nieuws dat je kind naar het vmbo gaat, ervaren sommige ouders als een slechtnieuws-gesprek”, schetst De Bont.
Doordat dat zogenoemde hogere niveau tóch vaak doorgezet wordt, worden jongeren overvraagd, raken overbelast en moeten – zo merkt De Bont in zijn eigen regio – dan alsnog zijinstromen in het gespecialiseerd onderwijs. En dan hebben veel jongeren er helaas heel wat faalervaringen opzitten.
Eenmaal op een niveau ingedeeld, is het lastig opstromen, zelfs mét een diploma. Zelden vind je alle onderwijsniveaus onder één dak en zelfs als dat wel zo is, dan kom daar in de praktijk je leeftijdsgenoten die een ander niveau doen, nauwelijks meer tegen.
De Bont: “Ga je in de meeste steden naar het vmbo, dan kom je vanaf je twaalfde geen havist meer tegen. Dat zijn allemaal aparte scholen. We zijn in Nederland goed in differentiëren tússen groepen, maar niet bínnen groepen”, vat De Bont samen. “Zou je dat wel doen, dan houd je jongeren met verschillende leerniveaus, leervoorkeuren, talenten en achtergronden bij elkaar. Dan leer je omgaan met verschillen, dát is sociale inclusie.”
“Samen leren leven doe je niet in je eigen bubbel”, vult Van Triest aan. “Ik zou graag willen dat we scholen veel meer gaan zien als mini-samenlevingen van leerlingen, ouders en onderwijsprofessionals waar je het leven mag oefenen en leert omgaan met verschillen. Het regulier onderwijs mag en kan – met ondersteuning van het gespecialiseerd onderwijs – specialer worden.”
Ook de Onderwijsraad constateerde – al in 2021 – dat vroege selectie leidt tot ongelijke onderwijskansen. In het rapport ‘Later selecteren, beter differentiëren’ schreef het adviesorgaan van de regering dat het onderwijssysteem op een belangrijk punt faalt: leerlingen krijgen onvoldoende kans op het onderwijs dat recht doet aan hun capaciteiten en ontwikkeling.
Nederland doet hiermee al jaren leerlingen tekort en de economie en samenleving lopen talent mis. Bovendien, zei de raad drie jaar geleden al, ontmoeten jongeren met verschillende achtergronden elkaar niet meer op school: ze zitten van elkaar gescheiden in hun eigen bubbel.
De raad analyseerde in het rapport dat ingrijpen in het onderwijssysteem nodig is en stelde in elk geval een driejarige brugperiode voor, voor alle leerlingen, ongeacht het niveauadvies dat hun eindtoets uitwees.
Tot hun spijt is weinig gedaan met het waardevolle advies, merken De Bont en Van Triest. Terwijl dit elke dag op elke school in elke klas speelt. Ook in het huidige debat over passend en inclusief onderwijs – breder gevoerd dan alleen in Den Haag – gaat het nauwelijks over de voorgestelde systeemingreep en in het nieuwe hoofdlijnenakkoord speelt onderwijs ‘sowieso’ geen hoofdrol. Een gemiste kans.
“Willen we wezenlijk veranderen, dan moeten we het ook hebben over aanpassing van het onderwijssysteem”, vindt Van Triest. “Het debat wordt nu verengd tot het verkleinen of opheffen van het gespecialiseerd onderwijs, dat tot nu toe juist groeít. Terwijl we het bredere gesprek kunnen voeren over het doorprikken van veel méér bubbels.”